Tweede leven

Kun je een niet zo fitte donorlever verbeteren voor transplantatie?

De vraag naar donororganen stijgt, maar het aanbod daalt én de kwaliteit wordt slechter. In Groningen doen artsen daarom onderzoek naar het gebruiken van afgekeurde levers. Er zijn zelfs plannen om ze te ontvetten voor een transplantatie. Kunnen we donororganen oppeppen voordat ze een nieuwe eigenaar krijgen?

De vraag naar donororganen stijgt, maar het aanbod daalt. Plus, van de organen die beschikbaar zijn wordt de kwaliteit minder. De oorzaak: we worden steeds ouder, terwijl onze levensstijl verslechtert. Intussen is meer dan de helft van de Nederlanders te zwaar. Zij hebben meer kans op het ontwikkelen van diabetes, hart- en vaatziekten en kanker.

Meer patiënten dus. Daardoor zijn steeds meer organen nodig voor transplantatie, maar komen er ook steeds minder beschikbaar. In 2018 stonden meer dan 1200 mensen op een wachtlijst voor een lever, nier, long, darm, alvleesklier of hart. En bijna een vijfde van hen overleed omdat ze te lang op hun donororgaan moesten wachten.

Wat kunnen we doen om die wachtlijst te verkorten? Kunnen we meer donororganen een tweede leven geven door de afgekeurde exemplaren te testen, of misschien zelfs op te lappen?

Testrit

Vincent de Meijer denkt van wel. Hij is levertransplantatiechirurg in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en denkt dat er speelruimte is in het aantal afgekeurde organen. ‘Van de 273 levers die in 2018 in Nederland werden gedoneerd, kregen 181 een nieuwe eigenaar. 92 levers waren ongeschikt.’ Die kwamen bijvoorbeeld van donoren met overgewicht, of van mensen bij wie de bloedcirculatie heeft stilgelegen voor de donatie, waardoor de organen even zonder zuurstof zaten. ‘Het is een erg grijs gebied’, zegt De Meijer. ‘Als een lever te veel risicofactoren heeft, transplanteren we hem niet.’

Maar dat wil niet zeggen dat zo’n orgaan ook echt dienstweigert in elk lichaam. We zijn immers niet allemaal snelheidsduivels, maar zoeken soms gewoon een boodschappenautootje. ‘Het liefst implanteer je bij iedereen een Ferrarimotor, maar soms moet je genoegen nemen met die van een Lada’, zegt De Meijer. ‘Ook een kwalitatief slechter orgaan kan goed genoeg zijn voor een patiënt om te kunnen blijven leven. Als we een deel van de afgekeurde organen tóch kunnen gebruiken, zouden we het wachtlijstprobleem in één keer oplossen.’

Maar ook bij zo’n tweedehands Lada wil je weten of je er veilig mee naar de supermarkt kan, of hij geen olie lekt, en of de vering het doet als je over een drempel rijdt. Met andere woorden: je wil een testritje maken. En dat is precies wat er in Groningen gebeurt.

Race tegen de klok

Sinds 2017 gaan alle Nederlandse afgekeurde donorlevers zo snel mogelijk naar het UMCG. Als een donor overlijdt, haalt een donorchirurg de lever uit het lichaam, laat hem in een zak met bewaarvloeistof glijden en stopt die in een koelbox vol ijsklontjes. Zo gaan jaarlijks ongeveer 80 levers als de bliksem richting het noorden. Want hoewel zo’n lever al is afgekeurd, geldt: hoe langer een orgaan zuurstofloos is, hoe slechter de kwaliteit. Waar nieren tot wel 24 uur goed kunnen blijven buiten een lichaam, is dat bij een hart maximaal 4 uur. Een lever trekt het maximaal 12 uur voor hij niet meer kan worden gebruikt. Daarom arriveert ook een afgekeurd orgaan meestal in een ambulance, inclusief sirene en zwaailicht.

Eenmaal in Groningen sluit het team van De Meijer de afgekeurde lever aan op de Liver Assist: een soort mini-intensive care voor donorlevers. Die pompt eerst een koude, zuurstofrijke vloeistof door het orgaan, zodat het kan bijkomen van de zuurstofarme reis naar Groningen. Net als een auto-accu die langzaam leegloopt in de winter, zegt De Meijer. ‘Ferrari of Lada, zelfs de duurste auto gaat nergens heen zonder stroom. Dus laden we de accu op, zodat we de motor veilig kunnen starten.’

Keuring

Tijdens de daadwerkelijke testrit wordt de temperatuur van de vloeistof langzaam opgeschroefd tot lichaamstemperatuur. De Liver Assist meet de leverfunctie aan de hand van de stoffen die het orgaan in en uit gaan. Een gezonde lever breekt voedingsstoffen af: glucose, vetzuren en eiwitten, maar ook afvalstoffen zoals melkzuur. En hij produceert gal, dat vetten uit ons voedsel afbreekt.

‘Als we weten hoe goed het orgaan werkt, dan weten we beter hoe het reageert in een nieuw lichaam’, zegt De Meijer. ‘Dat geeft ons veel meer inzicht.’ Zijn team kan dan besluiten om het orgaan alsnog te gebruiken voor transplantatie. ‘Zo hebben we de afgelopen twee jaar twintig extra levers getransplanteerd die we anders niet hadden durven gebruiken. Je weet nooit hoeveel levens je daarmee hebt gered, maar in ieder geval is het pure winst.’

Koortsachtig ontvetten

Maar wat nu als een lever geen voldoende scoort voor de testrit? Kunnen we hem dan verbeteren, zodat hij alsnog door de APK komt? In de toekomst wel, zegt De Meijer. Er lopen onderzoeken om tijdens een testrit geneesmiddelen tegen leverziekten toe te dienen. Of stamcellen, die stoffen aanmaken die de lever al na een paar uur helpen regenereren. Maar wat volgens De Meijer het meest voor de hand ligt is het ontvetten van levers.

Omdat het aantal zwaarlijvige mensen toeneemt, zijn er ook meer mensen waarbij overtollig vet zich ophoopt in de levercellen. Zo’n vervette lever kan op zich prima werken in een ander lichaam, zegt De Meijer. Tijdens het gekoelde transport stolt dat vet. Dat drukt de bloedvaatjes in de lever dicht. Zo komt er minder zuurstof bij de levercellen en kan de lever gaan ontsteken. Dat is schadelijk voor orgaan én patiënt.

De Meijer onderzoekt of hij die ontsteking kan dempen. Dat doet hij door de vloeistof die door de lever stroomt te verwarmen tot 40 graden. Zo stijgt de stofwisseling van het orgaan en verbranden de levercellen koortsig hun vetvoorraad. Volgens De Meijer kan een paar dagen ‘koorts’ genoeg zijn om zoveel vet te verbranden, dat de lever niet meer ontsteekt na transplantatie. ‘Maar daarvoor moeten we langer kunnen pompen dan een paar uur. Een onderzoeksgroep uit Zwitserland houdt het al een week vol. Hoe langer we kunnen ontvetten voor de transplantatie, hoe beter.’

Geen verse nieren meer

Voor toekomstige eigenaars van een tweedehands lever is het vooruitzicht dus goed. Maar kunnen andere organen ook op de brug voor een keuring? Het volgende orgaan in het rijtje zou best de nier kunnen zijn, denkt niertransplantatiechirurg Cyril Moers. ‘In Groningen transplanteren we tussen de 160 en 200 nieren per jaar. Ongeveer de helft daarvan komt van levende donoren. Daarmee stellen we mensen bloot aan een operatierisico.’

Moers wil meer nieren van overleden donoren kunnen gebruiken. Maar die lenen zich tegenwoordig minder voor transplantatie dan de kakelverse exemplaren van weleer. ‘Hoe ouder het orgaan, hoe minder het geschikt is voor transplantatie’, zegt Moers. ‘Vijftig jaar geleden was de typische nierdonor een 18-jarige man die was omgekomen bij een verkeersongeval. De meeste donoren van nu zijn ouder. Hun nieren hebben meer schade.’ Maar een lage kalenderleeftijd is ook niet alles, zegt Moers. ‘Het gaat erom waaraan de nier is blootgesteld. Een ongezonde levensstijl leidt tot chronische schade. Een nier van een 50-jarige donor kan onbruikbaar zijn, terwijl een nier van 70 nog jaren meekan in een nieuw lichaam.’

De kans dat Moers en zijn collega’s een goede tweedehands nier selecteren is een dubbeltje op zijn kant. De helft van de organen werkt prima in een nieuw jasje, over de andere helft is twijfel op het moment van transplantatie. ‘Twintig procent is bij voorbaat ongeschikt voor transplantatie’, zegt Moers, ‘maar van dertig procent van de nieren zeggen we achteraf: dat hadden we beter niet kunnen doen. Die functioneren na een jaar zó slecht dat ze niets meer bijdragen aan de levensverwachting en de kwaliteit van leven.’

Proefkonijn

Een testrit kan die selectie objectiever maken door het orgaan te checken op schade. Maar nieren geven nog weinig prijs, zegt Moers. ‘Op de pomp worden ze roze, produceren ze urine. Maar pas na de transplantatie weten we of ze blijven werken.’ Hij wil daarom precies weten wat er in het orgaan gebeurt, en daarvoor is eerst meer onderzoek nodig. De Meijer geeft hem daarin gelijk. ‘Bij dit soort onderzoek moet je risico nemen, maar nooit ten koste van de patiënt. Die is geen proefkonijn. Zorgvuldig werken maakt de weg naar de kliniek erg lang. Maar daardoor weten we wel dat de testrit er uiteindelijk echt komt.’

Dit artikel verscheen in juli 2020 in Quest.